Naar begin

Spaanse Huis. Garnizoensbakkerij en hoofdwacht

Turfpoortstraat 27


© text, illustrations: David Kips, 2011.
Contact: d.kips@hccnet.nl

Naar begin

Valid XHTML 1.1 Valide CSS!

Spaanse Huis
(Foto Wikipedia/Joost1948)


Dit gebouw is een belangrijk historisch monument met een rijke geschiedenis. Het staat bekend als het Spaanse Huis, een verwijzing naar een gebeurtenis uit 1572 toen hier een groot deel van de bevolking van Naarden door Spaanse troepen werd vermoord. De geschiedenis van het gebouw gaat terug tot de Middeleeuwen. Toen was het gebouw waarschijnlijk de kerk van het ernaast gelegen gasthuis dat nu verdwenen is. In de loop van de 16e eeuw werd het stadhuis. Het was in dit stadhuis dat in december 1572, tijdens het begin van de Tachtigjarige Oorlog, de moord op de bevolking van Naarden plaatsvond. Door de Spaanse legeraanvoerder bijeengeroepen op het stadhuis, werden de ongewapende burgers zonder enig pardon vermoord door de soldaten die kort tevoren in het stadje waren binnengelaten. Op deze slachtpartij volgde een plundering, waarna het stadje systematisch in brand werd gestoken. Ook dit gebouw brandde daarbij af. De herinnering aan de ramp wordt levend gehouden door een drietal gevelstenen die bij het herstel van het gebouw in 1615 werden aangebracht en die nog steeds in de voorgevel aanwezig zijn.

Na het herstel heeft het gebouw bijna tweehonderd jaar gediend als waag. Hier werden tegen betaling goederen gewogen. Bij de handel in veel goederen, zoals boter, kaas, hennep en wol, was men verplicht ze op de waag te laten wegen als het gewicht de 25 pond te boven ging. Om het monopolie van de waag te verzekeren, was het burgers verboden om meer dan 24 pond aan gewichten in huis te hebben. De waag stond onder crontrole van de overheid. Zo hadden handelaren de garantie dat er eerlijk gewogen werd.

In 1809, in de Franse tijd, werd het gebouw door de stad afgestaan aan de militaire autoriteiten voor het onderbrengen van soldaten. Vier jaar later werd het ingericht als bakkerij voor het garnizoen. In een aanbouw tegen de achterzaal werden twee bakovens geplaatst. De ovens zijn 4 meter diep en hebben een maximale breedte van 3,30 m. Ze werden opgewarmd door in de oven een houtvuur aan te leggen. De rook werd afgevoerd door afsluitbare rookgaten boven de oveningang. Twee grote, vóór de ovens geplaatste schoorstenen, met het uiterlijk van gewelven en gedragen door vier natuurstenen pilaren, moesten de rook uit de rookgaten opvangen en afvoeren. Om de trek te bevorderen zijn de schoorsteenpijpen aan de bovenzijde voorzien van speciale trekgaten die ze het uiterlijk geven van een duiventil. Tussen de ovens is een warmwaterfornuis gemetseld. Met de ovens konden 1000 broden per dag worden gebakken, goed voor 2000 rantsoenen van 0,75 pond, de dagelijkse hoeveelheid voor één soldaat. De ovens zijn nog vrijwel intact aanwezig. Behalve brood werd er in de bakkerij in de Franse tijd ook jenever en wijn voor het garnizoen afgegeven.



Plattegrond van de bakkerij in 1867
(Begane grond)

Spaanse Huis

1. Hal. 2. Toegang kelder (luik). 3. Administrateur. 4. Meelmagazijn
5. Bakkerij/ovenlokaal 6. Trap (naar bovenverdieping). 7. Toilet
a. Meelbak. b. Ovens. c. Broodkamer. Beide ovens zijn nog aanwezig



Na het vertrek van de Fransen in 1814 werd de bakkerij niet langer gebruikt en na enige tijd werd de hoofdwacht van het garnizoen in het gebouw gevestigd. De hoofdwacht fungeerde als een soort militaire politie. In de lage, overwelfde kelder aan de straatkant, konden soldaten worden ondergebracht die met opsluiting waren bestraft. In 1867 werden de ovens hersteld en werd het gebouw opnieuw ingericht als garnizoensbakkerij.

Het personeel van de bakkerij bestond naast bakkers, uit een sergeant van politie en een administrateur. Dit waren in de regel gepensioneerde onderofficieren. De administrateur had de dagelijkse leiding. Hij hield de administratie bij en hield toezicht op al het andere werk. Vóór de brooduitdeling moest hij het brood keuren. De sergeant van politie hielp de administrateur bij het toezicht en was overal aanwezig waar misbruik zou kunnen plaatsvinden, zoals bij het afwegen van het meel, de deegbereiding en de brooduitdeling. Als bakkers werden soldaten uit het garnizoen aangesteld die met het bakkersvak bekend waren. Degene met de meeste ervaring trad op als meesterknecht. Indien geen vakbekwame soldaten beschikbaar waren, werden burgers als bakker in dienst genomen.

De levering van het graan werd openbaar in de stad aanbesteed. Het graan werd door de administrateur in tegenwoordigheid van de sergeant van politie gewogen en op de graanzolder geborgen. Voor het malen werd naar de molen gebracht, waarna het meel in een met lood beklede open bak werd uitgestort. Omdat er soms door windstilte niet gemaald kon worden, moest er altijd voor één maand meel in de bakkerij voorradig zijn. In mei 1878 werd op Bastion Oud Molen een nieuwe, zogenaamd bomvrije bakkerij aangelegd. Na wat aanloopmoeilijkheden, werd de nieuwe bakkerij eind 1880 in gebruik genomen. De oude bakkerij in dit gebouw werd buiten dienst gesteld. Wel bleef het in gebruik als woonhuis van de administrateur.

In 1924 werd hier het Comeniusmuseum gevestigd, gewijd aan het leven en werken van de Tsjechische wijsgeer en pedagoog, die in de voormalige Waalse Kerk in de Kloosterstraat begraven is. De inrichting van het museum werd betaald door de toenmalige Tsjechoslowaakse republiek. De oude werkruimte van de bakkerij achterin het het gebouw werd ingericht als museumzaal. De voorkant werd als woonruimte werd als woonruimte verhuurd aan de conciërge van het museum.

In 1965 werd het gebouw gerestaureerd en heringericht. De achterzaal met de ovens van de bakkerij werd hierbij grotendeels intact gelaten. Het voorgebouw werd ingericht naar de situatie van de vroege 17e eeuw. De woning en de gang verdwenen. Alle nog bestaande restanten van tussenmuren werden verwijderd. Zo onstond direct achter de voordeur één grote ruimte. De schoorstenen werden weggebroken en er werd een vroeg-17e eeuwse eikenhouten schouwboezem (schoorsteenmantel) geplaatst met zandstenen caryatiden en een bijpassende wandbetimmering van eikenhout uit dezelfde tijd. Beide zijn bruiklenen van het Rijksmuseum te Amsterdam. De schouwboezem vormt een van de best bewaarde voorbeelden van schrijnwerkerskunst uit deze periode. De vloeren werden verwijderd en vervangen door betonvloeren. Het voorhuis kreeg een vloerbedekking van oude Namense witmarmeren plavuizen met een dikte van 4 cm. De trap naar de opkamer en het front van deze kamer werden uitgevoerd in slavonisch eikenhout.

Na de restauratie werd ook het museum volledig heringericht. De restauratie was betaald door de staat maar de inrichting van het museum werd, net als in 1924, betaald door Tsjechoslowakije dat ook een groot deel van de nieuwe inventaris leverde. November 1967 vond de heropening plaats. In 1992 verhuisde het museum naar een nieuw onderkomen in de voormalige Weeshuiskazerne aan de Kloosterstraat, naast de kapel waarin Comenius begraven ligt.

In het Spaanse Huis is tegenwoordig het Weegschaalmuseum gevestigd.